Als kind was ik al helemaal bezeten van alles wat 4 wielen had. Op jeugdige leeftijd had ik dan ook al een aardig wagenpark... Dinky Toys wel te verstaan! Ik zal daar wel geen uitzondering in geweest zijn en ik denk dat meerdere ATO-leden zo'n zelfde herinnering hebben. Speelgoedautootjes was mijn eerste liefde en als goede tweede kwam mijn Meccanodoos. Zeker s'winters kon ik op onze (ijs)koude zolder dagen doorbrengen met de constructie van alles en nog wat Vooral kermisattracties bouwde ik in miniformaat na en liet ze werken met een elektromotortje.

Mijn vader, machinist op de grote vaart, concludeerde dat er een glansrijke carrière voor mij in het verschiet lag als ingenieur in de techniek. Helaas voor hem, heb ik die verwachting nooit kunnen waarmaken. Mijn begrip van het essentiële vak wiskunde bleef altijd beneden peil. Auto's was voor mijn vader weer geen interessevlak. Hij zag alles in z'n oude salonmotorbootje waarmee, weer of geen weer, gevaren werd. Zo vlak na de oorlog (ik was toen 7) was er moeilijk aan speelgoed te komen, maar mijn technische vader bouwde voor mij een robuuste trapauto.

Ik had een hele schare vriendjes, waar vermoedelijk mijn trapauto in hoge mate debet aan was.

Zeepkistrennen
Omstreeks 1948 kwam het nu bekende zeepkistrennen uit Amerika overwaaien. Eerst nog uiterst primitief Een simpel kistje met vier kinderwagenwielen. Je stuurde met je voeten op de vooras. En soms was ie ook nog voorzien van een sleeprem. Allengs werden de zeepkisten meer geavanceerd en begonnen ze al snel op racewagentjes te lijken. Toen mijn vader en ik gingen kijken bij een race in IJmuiden, zei hij tegen mij: "Zou jij ook niet zo'n zeepkist willen hebben?" was mijn antwoord: "Jah!"

Al snel kwamen er in verband met de veiligheid reglementen waaraan zo'n bouwsel moest voldoen. Bijvoorbeeld maximum en minimumgewicht, maximale lengte en breedte. Goed werkende remmen en stuur. Om het niet commercieel te laten worden, was een eis: Je moest hem zelf gebouwd hebben of met hulp van iemand anders. Dat was een kolfje naar m'n vaders hand. Al snel lag er een bouwtekening op tafel en we gingen aan de slag. Dat wil zeggen, m'n vader bouwde hem en ik gaf het gereedschap aan! Na een paar maanden was ie klaar. Een torpedomodel met een aluminium carrosserie op een houten vloerplaat. Kinderwagenwielen en heel bijzonder: vering voor en achter! De wagen viel keurig binnen de reglementeisen. Overigens eisen die toen veel strenger waren dan nu, met de weer sinds enkele jaren oplevende belangstelling voor zeepkistrennen. In de regio waar ik woonde (Kennemerland), nam ik deel aan alle mogelijke races, die veelal op feestdagen zoals Koninginnedag en Bevrijdingsdag werden gehouden. Zonder valse bescheidenheid kan ik jullie melden dat ik overal waar ik met m'n superbolide kwam, de eerste prijs weghaalde. En dat alles toen nog zonder doping!

En toen kwam daar in 1952 of' 53 het eerste Nationale Kampioenschap in Rhenen. Alle coureurs die in de afgelopen tijd op vier races eerste of tweede waren geworden, kregen een startplaats. Daar wilde ik wel naar toe! Maar hoe kom je daar? In die tijd hadden slechts weinig mensen een auto en wij zeker niet. Mijn vader dacht diep na. De trein vond hij geen optie. Hij construeerde een tweewielige aanhangwagen voor achter de fiets. Daarop kon de zeepkist stevig staan. In twee dagen fietste hij met mij op de bagagedrager richting Rhenen. We overnachtten onderweg bij een tante in het Gooi. De tweede dag voor dag en dauw op weg om nog op tijd aan de start te verschijnen. Daar heb ik vijf manches gereden tegen andere toppers.'s Middags kreeg ik de lauwerkrans als Nederlands Kampioen omgehangen! De eerste prijs was een beker en een Kodakboxje en ik was super trots.

Een jaar later paste ik niet meer in de zeepkist. Die werd zorgvuldig voor het nageslacht op zolder opgeborgen. De afgelopen jaren werd de zeepkist weer ingezet met als coureurs (klein)kinderen van familie, vrienden of buren. In 2014 werd mijn huidige buurjongen van 11 jaar nog tweede in Wijk aan Zee. Als prijs incasseerde hij € 150. Nou ja, andere tijden andere normen.

Liefde op 't eerste gezicht
Ondertussen was ik als middelbare scholier vaak op het circuit van Zandvoort te vinden. Geweldig dat spektakel met die racewagens!

Naast de toenmalige Formule 1-races, waren daar de sportwagenraces. En toen gebeurde het dat ik een open sportwagen in beeld kreeg waarvan m'n hart sneller ging kloppen. Mooier dan een Austin Healy of een Jaguar E type, auto's die tot dat moment m'n favorieten waren. Het bleek een MGA 1500 te zijn. Ik was gelijk verkocht! Het droombeeld van de MGA bleef maar in m'n hoofd hangen.

Zoiets wilde ik hebben, maar ja, als scholier had je nauwelijks geld en m'n vakantiebaantjes als ijscoboer met bakfiets of aardappelrooier brachten weinig geld in het laatje. Wel nam ik me voor om later als ik wat beter bij kas zat, zo'n wagen tweedehands aan te schaffen.

De karting periode
Het moet omstreeks 1966 geweest zijn dat ik van een vriend twee kaartjes kreeg voor de Europese Karting Kampioenschappen in Leidschendam. Diverse Europese toprijders gaven hier acte de présence. De Italianen waren een klasse apart. Wat een geweld, fantastisch! Dat leek me ook wel wat. Eerst maar eens een kart huren bij de skelterbaan in Uitgeest. Gelijk bij de eerste rit brak er zomaar een stuurstang, met gevolg dat ik stuurloos de baan afzeilde en dwars door een groot reclamebord kleunde. Bekomen van de schrik en met een nieuwe bril ging ik de week daarna op zoek naar een geschikte occasion. Het werd een Italkart (toen je-van-het) met een 100 cc cometmotor.

Wat een ervaring. De tweetakt motor ontwikkelde zo'n 16 PK en dat is heel wat ten opzichte van het voort te stuwen gewicht van kart + rijder. Ik reed in de klasse A Nationaal en dat was toen de snelste klasse. Alle kartcircuits zijn kort en bochtig, maar karts ontwikkelen daarop ongekende mogelijkheden. Ik reed mee voor het Nederlands Kampioenschap, maar merkte al gauw dat ik met m'n overjarige spullen toch wat tekort kwam.

Het jaar daarop m'n kart ingeruild en overgestapt op een splinternieuwe Landia kart met Parilla motor, een combinatie waar ook de 'grote jongens' mee reden. Betere wegligging en een snellere motor. Nu kon je die motor nog speciaal laten opvoeren en tunen, maar dat was een riskante en dure operatie waar ik niet aan begonnen ben.

In de top reed o.a. Toine Hezemans, een bekende coureur later, die bij tour- en sportwagenraces Nederlands en ook Europees kampioen werd. Afgezien van het feit dat hij bij karting niet te passeren was (zo scherp reed hij), was hij ook duidelijk beter geoutilleerd. Op de circuits verscheen hij met monteur, in een busje met aanhanger met een drietal karts en een rek vol reservemotoren. En dat, terwijl gewone jongens zoals ik het moesten doen met 1 kart en 1 motor. Omdat bij karting altijd op het uiterste wordt gereden, ging er ook nogal eens wat kapot. Dan was je voor een volgende manche gelijk uitgereden! Heel wat circuits heb ik in Nederland bereden, maar in deze snelle sport kwam ik nooit verder dan de povere middelmaat. Maar de pret was er niet minder om!

Er komt een A in beeld !
Zomer 1988 fietste ik met mijn vrouw Bregje door ons geliefde Drenthe, toen ons op een stil weggetje ineens een mooie open sportwagen passeerde. Ik riep met overslaande stem: "Dat is nou een MGA" en meldde terloops (of terfiets) 1 dat ik na m'n pensionering zo'n auto wilde gaan restaureren. Bregje keek verbaasd en ik concludeerde dat zij het geen goed idee vond. Maar ze zei: “Als je dat nou zo graag wilt, moet je het nu doen en niet wachten tot je 65-ste als je het mogelijk niet meer aan kunt”. Dat was niet tegen dovemansoren gezegd! Ik was in die tijd commercieel technisch manager voor een Amerikaanse multinational en ik bereisde Nederland en had ook veel missies in Europa. Tijdens die dienstreizen zag ik in totaal zo'n 40 MGA occasions in diverse prijsklassen. Ik kan nu wel bekennen, dat sommige dienstreizen ingegeven werden door in de buurt te koop staande A’s. Onveranderlijk werden de meeste wagens aangeprezen als 'hard; terwijl sommige 'boterzacht waren. Bij een importeur in de buurt van Alkmaar nam ik slechts afgaande op een foto een optie op een A uit Alabama USA, die zoals dat heet nog 'sailing' was (op de boot richting Nederland).

Het was een zgn. dozenauto, die al gedeeltelijk uit elkaar lag. Zoiets wordt ook wel een 'verlaten project' genoemd als de beoogde restaurateur er toch weer van afziet. Hij was met zo'n 11.000 gulden prettig geprijsd. Zonder specifieke autotechnische kennis vond ik het riskant om hier zomaar in te stappen. Dus wat deed ik? Ik belde de MGATO voor assistentie en informatie. Nou en die anekdote wil ik jullie niet onthouden. Aan de telefoon kreeg ik de toemalige secretaris. Na mijn verzoek om een keuring vroeg hij: "Waar staat de wagen?" Ik antwoordde: “ln de buurt van Alkmaar”. Te specifiek wilde ik niet zijn, want als commerciële man wilde ik andere mogelijke gegadigden weghouden.

O.E.W.? Mooi, maar hij wordt rood.
Toen kwam de vraag: “Wat voor kleur heeft de wagen?" Ik antwoordde: "Wit”. Waarop hij haast jubelend riep: “Ah, Old Enghsh White, O.E.W. een prachtige kleur”. Ik haastte mij te antwoorden: “Ja, maar hij gaat helemaal uit elkaar en hij wordt rood!”. Het werd eerst stil aan de andere kant van de lijn en een fluittoon tussen de tanden verried dat hij het hier niet mee eens was."Dat gaat zomaar niet! Als zo'n wagen als O.E.W. in het stamboek staat, kan je hem niet zomaar rood spuiten''. Alsof het een koe was! Hij vervolgde: "Ja, begrijp me goed, u kunt hem wel pimpelpaars laten spuiten, maar de meeste waarde heeft hij in de originele kleur”. Ik liet de opmerking maar voor wat ie was en ik zou 'm bij aankoop toch rood maken.

Niet compleet. wel hard.
Ik kreeg de namen van een tweetal experts van de MGATO door en koos op goed geluk de naam W.Esseveld (inmiddels ook voor mij gewoon Willem). We kwamen tot een afspraak en togen met z'n tweeën naar de standplaats van de auto. Hij nam er echt de tijd voor om een en ander goed te bekijken."De wagen is verre van compleet, maar hij is wel hard" zei hij. "Maar de motor dan" zei ik benauwd, want die lag half gedemonteerd in de wagen. "Niet belangrijk" zei hij. "Die wil je toch laten reviseren en die is altijd weer goed te krijgen. Een rotte body kost je veel meer geld”.

Na enige tijd, terwijl hij na opkrikken onder de wagen lag, sprak hij, bekneld tussen spatbord en wiel, de gedenkwaardige woorden: "Oh ja en de auto is niet wit, maar rood!" Dat klopte uiteindelijk met het originele body-number HDK enz., enz. Fantastisch! Ik zou het stamboek dus ook geen geweld aan doen! Voor 9500 gulden, dus ongeveer de prijs die je er in 1959 nieuw voor moest betalen, verwisselde de wagen van eigenaar en daarvoor werd hij ook nog op een ambulance thuisgebracht. Willem wilde van geen beloning weten, maar vroeg wel fijntjes of ik al lid van de club was. Nee, dat was ik niet, maar ik beloofde met de hand op het hart, dat ik direct lid zou worden. En dat dat gebeurd is, kunnen jullie inmiddels beamen.

De restauratie nam zo'n 3 1/2 jaar in beslag, maar dat is een heel ander verhaal. Het resultaat is prima van de foto's af te lezen.

Piet den Herder